Een verbod op conversietherapie: noodzakelijk of niet?

Een verbod op conversietherapie: noodzakelijk of niet?

Conversietherapie waarbij gepoogd wordt de seksuele geaardheid van LHBTI+’ers te veranderen, houdt de maatschappij en de politiek al enige tijd bezig. Uit recent onderzoek uitgevoerd door de Tweede Kamer, is gebleken dat conversietherapie voorkomt in Nederland.(1) Naar aanleiding hiervan is er een initiatiefwetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer om conversietherapie, ook wel conversiehandelingen genoemd, strafbaar te stellen. Het is de vraag of deze strafbaarstelling wel echt nodig is. 

Het wetsvoorstel

De initiatiefnemers brengen in het wetsvoorstel de volgende argumenten naar voren voor de strafbaarstelling van conversiehandelingen. Slachtoffers van conversiehandelingen zijn vaak jonge mensen die zijn opgegroeid een religieuze omgeving met strenge normen met betrekking tot seksuele gerichtheid en genderidentiteit. Zij ervaren vaak een druk om zichzelf te veranderen, om op die manier volgens de normen van hun religieuze overtuiging te leven. Er is nooit gebleken dat conversiehandelingen effectief zijn aangaande het veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Daarnaast ondervindt men blijvende schade zoals depressie, paniekaanvallen, zelfhaat en sociale isolatie.(2)

De initiatiefnemers willen middels het wetsvoorstel drie soorten gedragingen strafbaar stellen. Het beroepsmatig of in organisatieverband uitvoeren van conversiehandelingen bij een minderjarige of een meerderjarige door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, alsmede het aanbieden van conversiehandelingen wordt strafbaar gesteld. Bij het aanbieden van conversiehandelingen wordt een onderscheid gemaakt tussen het rechtstreeks aanbieden en het openlijk aanbieden hiervan. Bij het openlijk aanbieden is gekozen voor een verbod voor alle leeftijden, bij het rechtstreeks aanbieden gaat het om een verbod voor minderjarigen en een beperkte groep meerderjarigen.(3)

Criteria voor strafbaarstelling

Het strafrecht is een ultimum remedium. Dit betekent dat er een zekere terughoudendheid is als het gaat om het strafbaar stellen van gedragingen. Bij de toetsing van een strafbaarstelling wordt allereerst vastgesteld of er sprake is van strafwaardig gedrag, of er een zekere maatschappelijke norm wordt overschreden. Hierbij wordt gekeken welk rechtsgoed beschermd moet worden. Indien er strafwaardig gedrag is vastgesteld, wordt de nut, noodzaak en effectiviteit van de strafbaarstelling getoetst. Deze criteria komen in het advies van de Raad van State naar voren. Als laatste wordt de delictsomschrijving aan de voorwaarden voor een goede strafbaarstelling getoetst, waarbij gedacht kan worden aan strafrechtelijke parameters zoals het legaliteitsbeginsel, alsmede mensenrechtelijke parameters zoals recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Advies Raad van State

Voor het wetsvoorstel zijn enkele argumenten te benoemen. Met de strafbaarstelling kan het signaal worden gegeven dat conversiehandelingen ongewenst zijn, om op die manier slachtoffers te beschermen. Tevens kunnen deze maatregelen ertoe bijdragen dat de acceptatie van LHBTI+’ers wordt vergroot. Dit valt beiden onder het nut van de strafbaarstelling. De strafbaarstelling kan daarnaast een vangnet zijn voor situaties die buiten bestaande strafbaarstellingen vallen. Dit valt onder de noodzaak van de strafbaarstelling.

Hoewel er argumenten voor het wetsvoorstel zijn, worden in het advies van de Raad van State echter veel tegenargumenten genoemd. Op het punt van effectiviteit worden enkele tegenargumenten genoemd, zoals bewijsproblemen omtrent de verrichting van strafbare conversiehandelingen, aangezien deze voornamelijk mondeling worden aangeboden in een besloten setting. Een ander tegenargument is dat recent onderzoek laat zien dat een wettelijk verbod in de praktijk moeilijk te handhaven is. Tevens zou er een cultuurverandering nodig zijn voor de beëindiging van conversiehandelingen, omdat mensen ervan overtuigd zijn dat zij de ander helpen, waardoor een wettelijk verbod een averechts effect kan hebben. Het voornaamste probleem voor de strafbaarstelling ligt volgens de Raad van State bij de noodzaak. De Raad van State ziet geen meerwaarde ten aanzien van bestaande strafbaarstellingen. Er worden hoge eisen gesteld aan de strafbaarstelling van conversiehandelingen, waardoor enkel de meer ingrijpende vormen strafbaar zullen zijn. De Raad van State twijfelt aan de meerwaarde van de strafbaarstelling ten aanzien van de al bestaande strafbaarstellingen zoals dwang, bedreiging, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving.(4) Er wordt tevens aangegeven dat de voorgestelde strafbaarstelling een beperking vormt van het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM).(5)

Strafbaarstelling in het buitenland

Het strafbaar stellen van conversietherapie houdt niet alleen de politiek in Nederland bezig, maar ook de politiek in het buitenland. Het Europees Parlement heeft in 2018 lidstaten opgeroepen om conversietherapie te verbieden. Dit is in enkele lidstaten ook al gebeurd. Duitsland, Frankrijk, Canada, Nieuw-Zeeland en Malta hebben specifieke wetgeving aangenomen voor een verbod op conversietherapie.(6)

Conclusie

Het wetsvoorstel ligt nog steeds bij de Tweede Kamer. Het is de vraag welke keuze de Tweede Kamer zal maken. Wordt er geconcludeerd dat een strafbaarstelling niet noodzakelijk is en wordt het wetsvoorstel dus niet aangenomen? Of zal Nederland de andere lidstaten volgen en wel het wetsvoorstel voor een verbod op conversiehandelingen aannemen? Het enige wat we nu kunnen doen is afwachten.

Bronnen

  1. Bureau Beke en Ateno, Voor de verandering. Een exploratief onderzoek naar pogingen tot het veranderen van de seksuele gerichtheid en genderidentiteit in Nederland, mei 2020, p. 37 en 38.

  2. Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 6, p. 2 en 3.

  3. Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 6, p. 3, 17 en 18.

  4. Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 6, p. 10 en 11.

  5. Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 4, p. 8. 

  6. Kamerstukken II 2023/24, 36 178, nr. 6, p. 31.